1. On n'exagère pas trop en posant la thèse que le droit maritime constitue la partie la plus développée du droit de transport. Bien que les tentativesd'unification internationale de cette branche du droit soient de date plus récente que celles concernant le droit ferroviaire, leur importance a été plus grande à cause de leur histoire intéressante et del'influencequ'elles ont eue sur les autres domaines du droit de transport (en particulier sur la navigation intérieure). La conclusion de la Convention de Bruxelles de 1910 surl'abordage marque le début de ce développement.

1. Om Offerhaus te huldigen en vooral mijn gevoelens van dankbaarheid te uiten jegens Kollewijn, mijn oud leermeester, die voor de ontwikkeling van het intergentiel recht, het internationaal privaatrecht, het interregionaal privaatrecht en het interne privaatrecht van het vroegere Nederlands-Indië moeilijk te overschatten bijdragen heeft geleverd, wil ik hier — profiterend van hetgeen Kollewijn heeft ontvouwd — enkele aspee ten van het interregionaal privaatrecht van ons Koninkrijk nader in het licht stellen.

Monsieur le Professeur J-J. Offerhaus a droit à la reconnaissance des délégués des différents pays membres de la Conférence de Droit international privé de La Haye pour la maîtrise et la courtoisie avec lesquelles il préside aux destinées d'un organisme dont les résultats bénéfiques se sont déjà maintes fois manifestés tant sur le terrain de l'unification du Droit international privé que sur celui plus général de la coopération internationale.

1. Tout Etat est en principe libre, sauf le respect des obligations dérivant de quelques règles coutumières, telles que, par exemple, celles sur les immunités diplomatiques, ou de règles édictées par des Conventions internationales, de déterminer comme il le croit bon les limites de sa propre juridiction civile. En général, un Etat déterminera les limites de sa propre juridiction sur la base de critériums qui tendent à protéger un intérêt appréciable et raisonnable à l'exercice de cette juridiction, dudit Etat et des parties. Ainsi, par exemple, on ne saurait nier que l'Etat sur le territoire duquel un immeuble est situé a un intérêt appréciable et raisonnable à exercer sa juridiction à l'égard des litiges relatifs à cet immeuble et qu'un tel intérêt coïncide, en règle générale, avec celui des parties.

1. La Convention européenne sur l'arbitrage commercial international, signée à Genève le 21 avril 1961, tout en portant largement sur la procédure civile internationale, contient aussi des dispositions de droit international privé. C'est sous cet aspect limité que j'aimerais faire quelques observations sur le système adopté par la Convention et sur les solutions qu'elle apporte au problème de la loi applicable au fond de la controverse soumise à arbitrage.

In deze dynamische tijd kan ook op het terrein van het internationaal privaatrecht de verleiding ontstaan het met de rechts-theorie niet zo nauw te nemen. Waarom moeizaam nagaan aan welk nationaal recht internationale arbitrage is onderworpen? Het schijnt veel eenvoudiger de internationale arbitrage geheel en al onder de heerschappij van de partij-autonomie te stellen, “un arbitrage détaché de toute législation nationale”. Toch laat de waarheid zieh niet verloochenen dat een overeenkomst en haar rechtsgevolgen in een wet haar grondslag vindt; om met de franse Cour de Cassation te spreken: “Tout contrat international est nécessairement rattaché à la loi d'un état” (arrest 21 juni 1950). Doch ook in een minder extreme vorm kan de spanning tussen theorie en praktijk zieh uiten. Moet voor een regeling van geval tot geval of voor een algemene regeling gekozen worden? Dus de vraag of de inductieve of de deductieve methode gevolgd moet worden. Ook de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht wordt met het vraagstuk van de methode van rechtsvinding geconfronteerd. De wordingsgeschiedenis van het Haagse ontwerp-verdrag ter regeling van de conflicten tussen de nationale wet en de domicilie-wet van 1955 geeft een weihaast klassiek voorbeeld van een gelijktijdige deductieve en inductieve benadering van een vraagstuk. Vandaar dat in het bijzonder dit ontwerp onze aandacht vraagt.

A suggestion made by the United States Observers at the 1956 session of the Hague Conference on Private International Law to consider, along with other means, use of uniform legislation as a technique for unifying conflicts rules has led to a grand debate on “method,” both within and without the Conference. An instructive literature on the subject is accumulating. The Hague Conference itself, after full debate, reached at its 1960 session certain conclusions on the question. On these some observations are offered.

M. Francescakis a démontré que le conflit de lois n'est qu'un procédé de réglementation du droit international privé à côté d'au moins un autre: celui de la réglementation directe, matérielle. Il définit ainsi les règles de droit international privé matériel (appelées par d'autres auteurs «règles substantielles», Sachnormen), par opposition aux règles de conflits: «sont des règles matérielles de droit international privé toutes les dispositions que le législateur, généralement dans un contexte de réglementation interne, pose en prévision de faits devant se passer à l'étranger».

Met de berechting van volkenrechtelijke kwesties door een wereld-rechtbank en zelfs ook door arbitrale lichamen is het heden, afgezien van specifieke regelingen in regionaal verband, siecht gesteld. Dat wil niet zeggen dat er heden ten dage geen volkenrecht zou bestaan en evenmin dat daarover niet geregeld rechterlijke uitspraken te bespeuren zouden zijn. Maar dat zijn dan meestal slechts uitspraken van nationale rechters. Dat daarvan een eenvormige internationale jurisprudentie in volkenrechtelijke zaken het gevolg zal zijn, zal wel niemand verwachten. De aanhangers van het determinisme, en al diegenen die in het recht slechts de neerslag van macht en eigenbelang zien, zullen misschien wel even begrijpend hebben geglimlacht, toen onlangs een aantal Nederlandse rechterlijke instanties weigerden gevolgen te verbinden aan de door hen, volkenrechtelijk onrechtmatig geoordeelde nationalisatiemaatregelen der Indonesische Regering, terwijl de Duitse rechters dit netelige vraagstuk — het Duitse belang was even evident als het Nederlandse — hebben weten te omzeilen door de tehulproeping van de z.g. “Act of State doctrine”. De vraag of voor zulk een glimlach in dit geval aanleiding bestond, wil ik laten rusten. Wel zou ik aandacht willen besteden aan de verschallende casusposities waarin de nationale rechter met het volkenrecht in aanraking kan komen.

The law is an area of conflicting values. Considerations of certainty, of predictability and of ease of application dictate that rules of law should be simple and precise and that they should not be subject to frequent change. These basic values are in direct conflict with others of real importance. There is need for the law to make fine distinctions in order to deal with the multitude of problems that are presented by mankind. There is need for the law to be flexible so as to permit the attainment of the just result in an atypical case and to permit adequate handling of new situations when they arise. There is also need for the law to change. Rules of law, no matter how carefully phrased, will almost inevitably include within their literal scope situations that were not in the minds of the originating court or legislature. When these situations do arise, it may be found that they are not adequately handled by the rules as presently phrased. Likewise, the relative weight given by society to conflicting interests can be expected to vary from time to time. Pressure for change will be resisted not only by those whose interests would be adversely affected but also by those who cherish the values of certainty, predictability and ease of administration. The fiercest conflict in the law may be between the forces of rest and of motion.

Starting from the assumption, that rules of “public international law” are not a priori different from other rules of law, inasmuch as they may directly have legal effects similar to those of, e.g., the rules of municipal law, there are some analogies, at least in technique, between the relationship public international law — municipal law and the rules of conflict of laws. In dealing with the problem of combining international law rules — particularly those laid down in treaties — and rules of the municipal legal system one should be careful to take into account the difference in “environment” of the two groups of rules, in order to avoid either under-, or overrating the effect of each of those groups of rules in situations where both are applicable.

In particular the recognition of international law as “higher” law should not be considered as implying a duty of the municipal courts to apply its rules beyond their actual scope. Examples are given of such overrating in recent commentaries of some authors. On the other hand, a possible tendency to underrate the effect of international law rules is illustrated by examples drawn from a recent judgement of the Netherlands Supreme Court and from the jurisprudence of the German Bundesverfassungsgericht. It is submitted that a conflict may sometimes be avoided (or solved) by adaptation of the application of rules of municipal law in cases where the application of international law is also involved.

The direct application of international law rules is distinguished from its application by national courts in respect of “incidental questions”, i.e. in cases where a rule of municipal law makes a legal relationship, not governed by international law, dependent upon another legal relationship, determined by rules of international law. In such cases municipal law adds to the rules of international law a legal effect, not contemptated by those rules. The interpretation according to which articles 65 and 66 of the Netherlands Constitution would envisage a general “addition” of this kind is discussed and rejected.

Vrijwel in alle rechtsstelsels bestaan gevallen, waarin een derde persoon, die zorgdraagt voor betaling van de schuldeiser, automatisch treedt in diens rechten tegen de schuldenaar. Een dergelijke overgang op een derde betaler van de vordering des schuldeisers kan geschieden tengevolge van een overeenkomst, als voorzien in art. 1437 B.W., maar ook uit kracht der wet. Zo kent men in vele rechtsstelsels een dergelijke wettelijke subrogatie ten behoeve van de borg of medeschuldenaar, die de vordering waarvoor hij mede verbunden was, voldoet; in ons recht is dit geval voorzien in art. 1438, ten derde, B.W., naast de andere gevallen van wettelijke subrogatie in dat artikel voorzien. Een speciaal geval vormt voorts de subrogatie van de verzekeraar, in ons recht, voorzover de schade-verzekeraar betreft, voorzien in art. 284 W.v.K. De verzekeraar, die de schade heeft voldaan, treedt in alle rechten die de verzekerde terzake van die schade tegen derden mocht hebben; alle zodanige vorderingen gaan op hem over, zowel die voortspruitende uit overeenkomst als die welke voortspruiten uit onrechtmatige daad. In al deze gevallen treedt een derde in de plaats van de oorspronke-liike schuldeiser.

African law has come of age. It has its own Journal, its own international association, and increasing attention is being turned to various aspects of the field in all quarters of the globe. A quarter of a century ago the view was expressed that Netherlands Indies jurisprudence and the studies of Dutch-trained jurists on the Indies law would be of extreme value when the interpretation of a comparable plurality of legal systems in tropical Africa was undertaken. The suggestion has been realized. In Holland former students of adat law have turned to African native law and custom. In England the experts on African law frequently rely on such Dutch works as are made available to them. I welcome the opportunity of expressing my esteem, as well as my indebtedness, to the scholar who has provided the solid foundation for a very important segment of African, as it was of Indies, law. To Professor Kollewijn I dedicate this fragment on conflict of laws in East Africa.

Les Etats adhérant au principe de la primauté du droit (Rechtsstaat) éprouvent depuis longtemps le vif désir de voir l'unité dans l'administration du droit se construire également sur la certitude que les jugements seront pris de façon identique quelle que soit l'autorité à laquelle elles auraient été soumises. Cela veut dire que des mal-jugés seraient exclus et que, par là même, tout moment aléatoire serait éliminé. Une telle situation reste un idéal digne à poursuivre, mais elle ne sera jamais atteinte par une institution humaine. M. Bötticher a discuté en détail cette «égalité devant le juge» dans son discours inaugural de rectorat à Hambourg. Si l'on considère la pluralité d'Etats, les sources d'erreurs augmentent en raison de la diversité des ordres juridiques de ces Etats: chaque Etat a son propre droit matériel et sa propre loi de la procédure. Il peut ainsi arriver que chaque Etat appelé à connaître d'une affaire à rattachements internationaux, applique un droit matériel différent, selon Je droit auquel renvoie son propre droit international privé, c'est à dire la lex fori. Cela pourrait être évité par une unification aussi grande que possible des règles de conflit, dont on ne peut constater aujourd'hui tout au plus que les premières amorces. La tentative imposante du Projet d'un Code européen de droit international privé par. M. Ernst Frankenstein (1950) est certainement capable de promouvoir cet idéal, mais celui-ci renvoie également dans de nombreux cas à l'ordre juridique national. L'harmonie des décisions (Entscheidungsgleichklang) recommandé aujourd'hui en droit international privé, ne pourra se faire que si les systèmes de droit international privé des différents Etats renvoient tous, dans un cas d'espèce, aux mêmes règles applicables au fond du problème. Ainsi l'on aurait réalisé un progrès considérable; et la question de savoir dans lequel des Etats en question le procès est entamé ne pourrait plus jouer un rôle important quant au droit applicable au fond de l'affaire. A ce point de vue, l'égalité juridique serait réalisée du moins approximativement. Toutefois, on a dû se rendre compte qu'ainsi l'identité des décisions n'est pas encore garantie dans tous les cas.

1. L'adoption est une mesure de protection de l'enfance. Aussi n'est-il pas étonnant que le législateur néerlandais, dans l'article 344k B.W. (Code civil néerlandais), a prévu comme condition de l'adoption que l'enfant doit être mineur le jour du prononcé en première instance.

Mais, lors de l'introduction de l'adoption dans la législation néerlandaise en 1956 le besoin se fit sentir d'une mesure transitoire qui permettrait aux majeurs également d'être adoptés. C'est à cette fin que l'article IV de la Loi du 26 janvier 1956, Bulletin des Lois 42, dispose que, pendant une période de deux ans après l'entrée en vigueur de ladite loi — en fait, ce délai a couru du premier novembre 1956 au premier novembre 1958 — une demande pouvait être présentée tendant à l'adoption d'une personne qui, le jour de la présentation de la demande, n'avait pas encore trente ans accomplis. Les autres conditions de l'adoption posées par l'article 344k B.W. s'appliquaient également aux adoptions en vertu de l'article IV, pour la plus grande partie sans réserve.

When a State takes away foreign-owned property without adequate compensation such State violates a well-established rule of International Law. Obviously, in most cases the State concerned will plead some more or less genuine motive tending to justify its action or, at least, to reduce the amount of compensation due to the former owners. Such pleas may vary widely—they may range from the inevitability of large-scale social reforms to allegations of criminal conduct perpetrated or planned by the former owners. Yet, there seem to exist certain fashions even in this field. Otherwise, it would be difficult to explain, why Cuba has followed Indonesia in attempting to justify its confiscations of foreign property as a resort to “reprisals.” The success which Indonesia obtained with this plea does not appear to be so convincing as to invite imitation.

1. In July 1960 the law-drafting commissions of the two chambers of the Supreme Soviet of the USSR published the draft of a law bearing the same title as this article. At the same time there was also published a draft of Principles of civil procedure of the Soviet Union and the union republics; the latter however, will not be dealt with in this article.

The draft of the Principles was “published for discussion” in the Deputees' Journal (Sovety deputatov trudiashchikhsia), in three law reviews and in an economic review.

Nous limitons le problème des qualifications à l'opération qui consiste à ramener la loi étrangère qui a donné sa forme définitive à la question de droit à la norme de conflits.

Nous ne pensons pas, par ailleurs, que le problème de la qualification puisse être assimilé à celui de la détermination de l'étendue de l'applicabilité de la loi étrangère compétente, comme semble le faire Neuner.

Prise à la lettre, litispendance signifie tout simplement qu'un procès est pendant, mais le terme est souvent utilisé pour indiquer une situation où deux tribunaux sont saisis d'une seule et même action entre les mêmes parties. — «Il y a litispendance» — déclare l'Encyclopédie Dalloz — «lorsqu'une demande ayant été formée devant un tribunal, la même demande, fondée sur la même cause, entre les mêmes parties, est soumise à un autre tribunal (C. proc. civ. art. 171).» Selon cette définition, l'introduction de la demande est considerée à la lumière de la signification que prend cette introduction en vue d'un procès postérieur, et donc pour le cas où une double litispendance aurait lieu et qu'on se verrait confronté, dans le second procès, par ce que les Anglais appellent lis alibi pendens.

1. En 1929, Kollewijn a prononcé un discours intitulé Ontaarding van het nationaliteitsbeginsel (La dénaturation du principe de la nationalité), dans lequel il critiquait l'arrêt, devenu célèbre, de la Cour de Cassation de France, relatif au divorce des époux Ferrari. Selon lui, les conséquences dudit arrêt, à savoir que la femme est considérée comme divorcée, d'après sa loi nationale française, tandis que le mari, d'après sa loi nationale italienne, est considéré comme marié, du moins dans son propre pays, sont inacceptables. Il démontrait que dans les questions de mariage le principe de la nationalité doit nécessairement manquer son but, si les époux n'ont pas la même nationalité et que leurs lois nationales ne soient pas identiques sur ce point. Dans ce discours, qui est toujours d'un intérêt et d'une actualité considérables, Kollewijn se prononça pour l'application de la loi du domicile des époux, au moins pour le cas où ils n'auraient jamais possédé une même nationalité.