No CrossRef data available.
Article contents
Alberico Gentili en Hugo de Groot
Published online by Cambridge University Press: 21 May 2009
Extract
Op 4 juni 1937 verkreeg Gesina van der Molen aan de Vrije Universiteit te Amsterdam de graad van doctor in de rechtsgeleerdheid na verdediging van haar proefschrift “Alberico Gentili and the development of international law”. Zonder enige restrictie is dit een mooi en uiterst waardevol boek over een der belangrijke voorgangers van Grotius, die evenwel de eeuwen door de grote faam van de Groot niet heeft geëvenaard. Dr. van der Molen heeft oorspronkelijk niet een universitaire studie volbracht, doch is eerst wat later, geïnspireerd door haar mentor professor Anema, nadat een colloquium doctum haar de toegang tot de universiteit had verschaft, aan de Vrije Universiteit rechten gaan studeren. Tegelijkertijd zette zij haar journalistieke arbeid voort. In 1929 deed zij doctoraal examen. Reeds lang was toen haar belangstelling gewekt, diep getroffen als zij was door het uitbreken van de eerste wereldoorlog met het enorme leed, dat daarbij over de mensheid gebracht werd, voor het probleem van oorlog en vrede. Acht jaren na haar doctoraal verscheen het proefschrift, dat een standaardwerk moet worden genoemd over een der eersten, die zich met de vraag van oorlog en vrede en van het volkenrecht in het algemeen grondig bezig heeft gehouden. Zonder kennis van Latijn en Italiaans, van Romeinse Juristen, Kerkvaders, Scholastici, de Spaanse theologische juristen en de Reformatoren, van het volkenrecht en van veel meer zou het schrijven van dit werk niet mogelijk zijn geweest.
- Type
- Articles
- Information
- Copyright
- Copyright © T.M.C. Asser Press 1969
References
1 Door mij gelezen in 1942; zie mijn “De natuurrechtelijke grondslagen van de Groot's volkenrecht”, Den Haag 1946, pp. 59, 68, 110, 118, 171, 184, 190, 197, 215.Google Scholar
2 Zie Dr. Maria Nolle in Volkenrechtelijke Opstellen, aangeboden aan Prof. Dr. van der Molen tergelegenheid van haar zeventigste verjaardag, Kampen 1962, pp. 5 vlg.
3 In 1962 was hij hoogleraar aan de Universiteit van Sydney; Zie Opstellen, Volkenrechtelijke, o.c., p. 211.Google Scholar
4 C. C. de Bruin in de vierde druk van deel II van het Handboek der Kerk-geschiedenis van J. N. Bakhuizen van den Brink en J. Lindeboom, Den Haag 1965, pp. 258 vlg.; Zie ook Sassen, F. L. R., Geschiedenis van de nieuwere wijsbegeerte tot Kant, 2e druk, Antwerpen/Nijmegen 1946, pp. 110 vlg.Google Scholar; Lindeboom, J., Het bijbelse humanisme in Nederland, Leiden 1913Google Scholar. Zie voor de titels van kerkvader en doctor ecclesiae, door schrijfster niet verder aangegeven, maar passim herhaaldelijk genoemd, van den Brink, J. N. Bakhuizen, Handboek der Kerkgeschiedenis, deel I, vierde druk, Den Haag 1965, p. 115.Google Scholar
5 Deze is gestorven in 1590.
6 Johannis ging later in Parijs wonen, waar hij bevriend raakt met Grotius, toen deze als balling daar zijn woonplaats had.
7 Zie Girard, Paul Frédéric, Manuel élémentaire de Droit Romain, cinquième édition, Paris 1911, pp. 85–87.Google Scholar
8 Zie het hier besproken boek, p. 53; verder aangehaald als “Alb. Gent”.
9 Voor het eerst—aanzienlijk uitgebreid—als een geheel versehenen in 1598 in Hannover onder de titel “De lure Belli libri tres”.
10 Zie “Alb. Gent.”, p. 56Google Scholar. Ook de zonen van Grotius hebben grote moeilijkheden gegeven.
11 Zie “Alb. Gent.”, pp. 56–57Google Scholar met noot 48 op blz. 280.
12 Gentili en zijn vrouw behoorden eerst tot de kerk van de Franse refugiées (de Waalse kerk), maar in 1598 zullen zij zijn overgegaan naar de Anglicaanse kerk; Zie “Alb. Gent”, p. 323, noot 332.Google Scholar
13 Zie Mrvan Vollenhoven, C.'s Verspreide Geschriften, eerste deel, Haarlem 1934, p. 352.Google Scholar
14 “Alb. Gent.”, p. 64.Google Scholar
15 Het natuurrecht wordt in hoofdstuk III niet behandeld; het komt speciaal in het laatste hoofdstuk aan de orde.
16 Zie Fortuin, H., De natuurrechtelijke grondslagen van de Groot's volkenrecht, Den Haag 1946, pp. 16 en 118CrossRefGoogle Scholar; Walker, Th. A., A history of the Law of Nations I, Cambridge 1899, p. 334Google Scholar; Nijs, Ernest, Hugues Grotius, in Hugo Grotius 1625–1925, pp. 18–19Google Scholar en zun inleiding voor Francisci de Victoria De Indis et de iure belli relectiones, ed. Scott, James Brown 1917, p. 9Google Scholar. Zo schrijft E. Lewalter (Die geistesgeschichtliche Stellung des Hugo Grotius, in Deutsche Vierteljahresschrift für Literaturwissenschaft und Geistesgeschichte, XI Band 1933, p. 263): “die Ueber-einstimmung darüber, dass mit Grotius etwas Neues in die Geistesgeschichte eintritt, ist allgemein; aber es ist nicht leicht zu sagen, worin dieses Neue besteht”.
17 De iure belli ac pacis, Prolegomena par. 38, ed. Molhuysen, p. 14; “… Albericus Gentilis: cuius diligentia, sicut alios adiuvari posse scio, et me adiutum profiteor, ita quid in docendi genere, quid in ordine, quid in distinguendis quaestionibus, iurisque diversi generibus desiderari in eo possit, lectoribus iudicium relinquo. Illud tantum dicam, solere eum saepe in controversiis definiendis sequi, aut exempla pauca non semper probanda, aut etiam auctoritatem novorum Iurisconsultomm in responsis, quorum non pauca ad gratiam consulentium, non ad aequi bonique naturam sunt composita”. (Engelse vertaling, vol. I, p. 22).Google Scholar
18 Oppenheim-Lauterpacht, , International Law, vol. I, eighth edition, London 1955, pp. 84–85.Google Scholar
19 idem, p. 91.
20 Lauterpacht, H., The Grotian tradition in international law, British Yearbook of International Law of 1946, p. 16Google Scholar. Hij doelt op Ward, An enquiry into the foundation and history of the law of nations in Europe from the time of the Greeks and the Romans to the age of Grotius.
21 Lauterpacht, , o.c., pp. 19 en 27Google Scholar. Zie Fortuin, o.c., caput XIV over parallelisme; van Vollenhoven, , Grotius, and Geneva, , o.c., p. 413Google Scholar, en diens “De drie treden van het volkenrecht”, Den Haag 1918 en “Verspr. Geschr.” II, pp. 412–457.Google Scholar
22 Fortuin, , o.c., p. 215Google Scholar; “Alb. Gent.”, pp. 241 en 96.
23 Bourquin, Maurice, Grotius et les tendances actuelles du droit international, Revue de droit international et de législation comparée, 1926, troisième série, tome VII, pp. 86–125Google Scholar; zie m het bijzonder pp. 93–95.
24 “Alb. Gent.”, pp. 197 vlg.Google Scholar
25 O.c., pp. 19, 21, 48, 52.
26 In Grotiana VIII, pp. 30–40 (van de Vereniging voor de uitgaven van Grotius, 1940).
27 Haag, Den 1948Google Scholar. Zie een uitvoerige bespreking in R. M. Themis 1950, pp. 321–328.
28 van Vollenhoven, C., Grotius and Geneva (three lectures on Grotius, delivered at Columbia University in 1925), Verspr. Geschr., I, p. 416.Google Scholar
29 “Alb. Gent.”, pp. 49, 93–94.Google Scholar
30 Grotii De hire belli ac pacis, II, 18, 3:2, ed. Molhuysen, p. 337; Eng. vertaling, p. 441. Niettemin heeft Grotius ongeveer tien jaren voor Zweden zulk een vast gezantschap in Parijs waargenomen.
31 “Alb. Gent.”, pp. 96–98.Google Scholar
32 “Alb. Gent.”, pp. 99–104.Google Scholar
33 “Alb. Gent.'”, p. 106.Google Scholar
34 “Alb. Gent.”, p. 113Google Scholar. In noot 2 (p. 297) wordt verwezen naar von Kaltenborn, Die Vorläufer des Hugo Grotius (1848). Dit is stellig een interessant boek, maar met grote voorzichtigheid te hanteren, evenals Stahl, op wie K. zich veel beroept. Von K. noemt (p. 229) Hugo Grotius “der Epochemann des Natur- und Völkerrechts im Reformationszeitalter”.
35 “Alb. Gent.”, p. 114.Google Scholar
36 Liber I, titel II, I.
37 “Alb. Gent.”, p. 115.Google Scholar
38 Telders, B. M., Staat en Volkenrecht, Leiden 1927, p. 12.Google Scholar
39 Kosters, J., Les fondements du droit des gens, Bibl. Viss., tom. IV, Lugduni Batavorum 1925, pp. 54, 71, 72Google Scholar; Zie Fortuin, , o.c., pp. 199 en 200Google Scholar; vgl. Lauterpacht, , The Grotian tradition, pp. 27 vlg.Google Scholar: “The… identity of rules governing the conduct of states and of individuals is not asserted for the reason that states are like individuals; it is due to the fact that states are composed of individual human beings; it results from the fact that behind the mystical, impersonal, and therefore necessarily irresponsible personality of the metaphysical state there are the actual subjects of rights and duties, namely, individual human beings”.
40 Zie o.a. Fortuin, , o.c., pp. 200 vglGoogle Scholar. Zie ook Lauterpacht, , International Law and Human Rights, London 1950Google Scholar; Jenks, C. Wilfred, The common law of mankind, London 1958Google Scholar, en verder het mooie boek van Peter P. Remec, The position of the individual in international law according to Grotius, and Vattel, , prft Fordham University in New York, Den Haag 1960, besproken in dit tijdschrift 1961, pp. 367–372.Google Scholar
41 “Alb. Gent.”, p. 116.Google Scholar
42 Gentilis, , De iure belli, Oxford-London 1933 (fotogr. reproductie van de editie 1612), pp. 17 vlg.Google Scholar; Engelse vertaling p. 13Google Scholar: “I maintain that the war must be just and that all the acts of the war must be just. In this sense one speaks of a just and righteous war and of just and righteous arms”.
43 De iure belli, o.c., pp. 18–19: “bellum est vis, et arma in principem, aut populum alienum”.Google Scholar
44 De iure belli ac pacis, I, 1, 2Google Scholar: 1, ed. Molhuysen, , p. 22Google Scholar; Engelse vertaling p. 33Google Scholar: “War is the condition of those contending by force, viewed simply as such”.
45 De iure b.a.p., I, 1, 2: 1 en 3, ed. Molh, ., p. 22Google Scholar; Engelse vert. pp. 33–34. Zie van Vollenhoven, C., The framework of Grotius' Book De iure belli ac pacis, Amsterdam 1932, pp. 115 vlg.Google Scholar
46 Zie Regout, R. H. W., La doctrine de guerre juste de Saint Augustin à nos jours d'après les théologiens et les canonistes catholiques, Paris 1934, p. 47.Google Scholar
47 “Alb. Gent.”, pp. 116–117Google Scholar. Zie De iure belli, I, 3, pp. 22–25Google Scholar; Eng. vert., pp. 15–16.
48 “Alb. Gent.”, p. 118.Google Scholar
49 De iure belli I, 6, o.c., p. 51Google Scholar; Eng. vert. p. 33.
50 “Alb. Gent.”, pp. 121 vlg.Google Scholar
51 “Alb. Gent.”, p. 121Google Scholar; De iure belli I, 10, p. 71Google Scholar; Eng. vert., p. 44Google Scholar. We zijn hier dicht bij Vattel.
52 “Alb. Gent.”, p. 125Google Scholar; De iure belli I, 13, pp. 92–94Google Scholar; Eng. vert., pp. 58–59; Grotii De iure b.a.p., II, 1, 18:1; ed. Molh. p. 137.
53 “Alb. Gent.”, p. 126Google Scholar; De iure belli I, 14, pp. 96 vlg.Google Scholar; Eng. vert., pp. 61 vlg. Grotii De iure b.a.p., II, 1, 17, ed. Molh., p. 137.
54 “Alb. Gent.”, pp. 129–130.Google Scholar
55 “Alb. Gent.”, pp. 132–137Google Scholar. Van Vollenhoven spreekt van “het theorema”.
56 Zie ook Fortuin, , o.c., pp. 179–186Google Scholar. Voor van Vollenhoven worden hier genoemd de navolgende werken, door mevr. van der Molen vermeld in noot 105 op blz. 301 van haar boek: C. van Vollenhoven, Grotius and Geneva, Verspr. Geschr., deel I, pp. 406–460; idem, Het theorema van Grotius, Verspr. Geschr. I, pp. 461–468; idem, De drie treden van het volkenrecht, Verspr. Geschr. II, pp. 412–468; idem, The framework of Grotius' Book De iure belli ac pacis, Kon. Ak. v. Wet., afd. Lett., Nieuwe Reeks deel XXX, no. 4, Amsterdam 1932.
57 Zie van Vollenhoven, , Verspr. Geschr. I, pp. 461–462Google Scholar; Ernest Nys in zijn in-leiding voor Francisci de Victoria De Indis et de iure belli relectiones, uitgave Scott, James Brown, Washington 1917Google Scholar, en Vitoria zelf, De Indis sectio III, blz. 266; Regout, , o.c., pp. 123 vlg., 178, 238, 278Google Scholar; Beaufort, D., O.F.M., La guerre comme instrument de secours ou de punition, La Haye 1933, p. 63Google Scholar; Thomas van Aquino, Summa Theologiae IIa, IIae, quaestio 65, art. 2c; Grotius, , De iure praedae commentarius, Hagae Comitum 1868, p. 29.Google Scholar
58 Zie Lauterpacht, The Grotian tradition, o.c., pp. 30 vlg. Grotius schreef 11 april 1643 aan zijn broer: “Librum de Cive”—Hobbes' De cive verscheen in 1642— “vidi, placent quae pro Regibus dicit. Fundamenta tarnen quibus suas sententias superstruit, probare non possum. Putat inter homines omnes a natura esse bellum et alia quaedam habet nostris non congruentia”, Epistolae quotquot reperiri potuerunt, Amstelodami MDCLXXXVII, no. 648, pp. 951–952.
59 Zie van Vollenhoven, , Verspr. Geschr. I, pp. 461–468 en 419–429Google Scholar met de daar aangehaalde plaatsen uit Grotius' De iure b.a.p.
60 Grotii De iure b.a.p., II, 20, 40:4, ed. Molh., pp. 395–396.
61 Van Vollenhoven, , Verspr. Geschr., I, pp. 422–425, 463–466.Google Scholar
62 O.c., p. 423. Zie hiervóór blz. 374.
63 Beaufort, , o.c., pp. 175, 180, 181.Google Scholar
64 “Alb. Gent.”, pp. 134 vlg.Google Scholar
65 “Alb. Gent.”, p. 136Google Scholar; Zie ook Beaufort, , o.c., p. 180.Google Scholar
66 “Alb. Gent.”, p. 166.Google Scholar
67 In een artikel “Albéric Gentil, Hommages à sa mémoire”, R.D.I.L.C. 1876, deel VIII, p. 142Google Scholar; Zie “Alb. Gent.”, p. 167.Google Scholar
68 “Alb. Gent.”, p. 174.Google Scholar
69 “Alb. Gent.”, p. 181.Google Scholar
70 Politis, N., La neutralité et la paix, Paris 1935.Google Scholar
71 Zie Fortuin, H., Grotius et la neutralité, in: Internationale Studiën, vol. I no. 4 (oktober 1948, Haarlem), p. 437Google Scholar. Op blz. 4 van de uitgave van zijn “Verantwoordingh van de wettelijcke Regieringh van Hollandt ende West-Vrieslant” spreekt Grotius van “neutraliteyt” en in die van 1623 van “neuteraliteyt” en in een brief aan Oxenstierna van 15 maart 1632 van ius neutralitatis (Ep. quotquot no. 371, p. 136; Briefwisseling van Hugo Grotius, vijfde deel, Den Haag 1966, p. 367). Zie ook Oppenheim-Lauterpacht, , International Law, vol. II, seventh ed., fifth impression 1963, p. 625Google Scholar, noot 4; Ph. Meylan, , La Suisse dans les lettres de Grotius, in “Schweizer Beiträge zur Allgemeinen Geschichte”, 1946, tome 4, p. 71.Google Scholar
72 Zie, p. 9Google Scholar hiervóór.
73 “Alb. Gent.”, p. 213Google Scholar. Mevrouw van der Molen noemt in noot 1 van dit hoofdstuk op p. 310 als bron niet het boek van Schmauss zelf, maar von Kaltenborn, C., Die Vorläufer des Hugo Grotius auf dem Gebiete des lus naturae et gentium, Leipzig 1848, p. 52, noot 10.Google Scholar
74 W.J.A.J. Duynstee, C.s.s.R., Geschiedenis der Nederlandsche Rechtswetenschap, deel II, afl. I, Geschiedenis van het natuurrecht en de wijsbegeerte van het recht in Nederland, Amsterdam 1940, pp. 19 vlg. Duynstee trekt wel spoedig conclusies uit bepaalde gegevens; zo zou Grotius zonder enige twijfel de elementaire beginselen van zijn Leidse leermeesters hebben overgenomen. Nog afgezien van de omstandigheid, dat niet duidelijk wordt, dat de genoemde hoogleraren (Tuningius en Hugo's oom Cornelis de Groot) de scholastieke leer doceerden, en van de door Duynstee genoemde feiten, dat Hamaker in 1868 het manuscript van De iure praedae commentarius vond (p. 7), terwijl het manuscript noch in 1868 noch door Hamaker werd gevonden, en dat de Groot Remonstrant was (blz. 29), terwijl hij nimmer tot een Remonstrantse Gemeente of de Remonstrantse Broederschap heeft behoord, heeft ook Duynstee niet aangetoond, dat hij te Leiden rechten studeerde. Molhuysen, P. C., Briefwisseling van Hugo Grotius, deel I, Den Haag 1928, p. XIVGoogle Scholar, dürft ter zake van rechtsstudie in Leiden geen enkel oordeel geven; de derde jurist prof. Bronckhorst noemt de student de Groot niet in zijn diarium.
75 Ferd. Sassen, De geest der middeleeuwen, in: Europese Geest, Arnhem 1939, pp. 181, 185, 186; idem, Geschiedenis der patristische en middeleeuwse wijsbegeerte, 3e druk, Nijmegen-Utrecht 1943, pp. 58 en 61. Zie, ook voor het volgende, Fortuin, , o.c., caput IX, pp. 106–122.Google Scholar
76 Zie vooral Dilthey, Wilhelm, Weltanschauung und Analyse des Menschen seit Renaissance und Reformation, Band II zijner Gesammelte Schriften, 7. unveränderte Auflage, Stuttgart-Göttingen 1964.Google Scholar
77 DrBertens, H., Hugo de Groot en zijn rechtsphilosophie, Tilburg 1906, p. 112.Google Scholar
78 The “Etiamsi Daremus” of Hugo Grotius, a study in the origins of international law, Romae 1962, p. 47. Wijlen prof. Beaufort kon mij niet zeggen, op welke orde de letters M.M. wijzen. Volgens prof. Jassen (in een brief van 1965) betreft het hier een kleine orde in de U.S.A.
79 De iure belli ac pacis, Prolegomena, par. 11, ed. Molh. p. 7.
80 Sassen, Aldus, Geschiedenis van de nieuwere wijsbegeerte tot Kant, 2e druk, Antwerpen-Nijmegen 1946, p. 124.Google Scholar
81 “Alb. Gent.”, pp. 197–206.Google Scholar
82 Zie Fortuin, o.c., passim; zie vooral R. W. en A. J. Carlyle, A history of political mediaeval theory in the west, vol. I, A history of political theory from the Roman lawyers of the second century to the political writers of the ninth, by A. J. Carlyle, Edinburg-London 1903; vol. III, Political theory from the tenth century to the thirteenth, Edinburgh-London 1915.
83 “Alb. Gent.”, p. 244.Google Scholar
84 Fortuin, , De natuurrechtelijke grondslagen van de Groot's volkenrecht, hoofdstuk XI, zomede pp. 119–122 en 129–130.Google Scholar
85 Sophocles, Antigone, verzen 450 vlg., in het Grieks uitgegeven door Kamer-beek, J. C., hoogleraar aan de Amsterd. Univ., 2e druk, Leiden 1955, p. 34Google Scholar. De Latijnse vertaling van Grotius in De iure belli ac pacis, II, 19, 1:2, ed. Molh., p. 345.
86 Zie Janet, Paul, Histoire de la science politique dans ses rapports avec la morale, 5me éd., Paris 1924, p. 124.Google Scholar
87 In zijn “De iure praedae”, ruim 20 jaren eerder geschreven, wordt het volun-tarisme op dit punt naar voren geschoven. Naar mijn mening heeft verdere studie— de Groot was nauwelijks 21 jaar, toen hij De iure praedae commentarius schreef, zijn inzicht verscherpt. Leger, Bij St., o.c., p. 139Google Scholar, wordt het volgende gevonden: “A most complete and interesting study of the evolution of Grotius' juridical thought was published in 1955 by Professor Giovanni Ambrosetti as a publication of the Faculty of Law of the University of Modena. Ambrosetti lists the nine Regulae and thirteen Leges which form the backbone of the theoretical portion (the Dogmata) of the De iure praedae. He points out that all of these basic premises of Grotius flow from the first Regula: ‘What God has shown to be His Will, that is law’. (Quod Deus se velle significaret, id ius est). Here, says Ambrosetti, ‘one will note the rigid voluntaristic formulation of the first principle and of all the deductions’. We are here face to face with a clear sign of Calvinism”. In zijn opdracht aan de vrije vorsten en volken der christelijke wereld bij zijn Mare Liberum (gepubliceerd in 1609) begint Grotius met vast te stellen dat er is een niet minder oud dan afschuwelijk misverstand, dat iets niet recht of onrecht zou zijn naar zijn eigen aard (suapte natura).
88 von Gierke, Otto, Johannes Althusius, dritte Ausgabe, Breslau 1913, pp. 74–75.Google Scholar
89 Zie Léger, St., o.c., pp. 122 vlgGoogle Scholar. Suarez gaf de mening van Gregorios van Rimini als volgt in 't kort weer: “licet Deus non esset, vel non uteretur ratione, vel non recte de rebus iudicaret” lijkt veel op de Groot's omschrijving. Bij Grotius' De iure b.a.p. noch in zijn brieven is ook maar enige verwijzing naar Gabriel Biel, Hugo van St. Victor of Gregorius van Rimini te vinden. De aldus denkende auteurs waren geen atheïsten; sommige hadden een voluntaristische basis. De hypothese kwam in scholastische kringen voor. Voor Suárez was de theorie niet houdbaar wegens de losmaking van het natuurrecht van een hogere instantie.
90 Leger, St., o.c., p. 130.Google Scholar
91 idem, pp. 131–134.
92 Molh, Editie., p. 7Google Scholar; Engelse vert. p. 14Google Scholar: “But the law of nature of which we have spoken,…can nevertheless rightly be attributed to God (Chrysostomus I ad Corinthios XI, 3: when I say nature I mean God, for He is the creator of nature), because of His having willed that such traits exist in us”. Aldus is het ook niet mogelijk God's bestaan niet te erkennen.
93 Ferd. Sassen, , Geschiedenis van de nieuwere wijsbegeerte tot kant, 2e druk, Antwerpen-Nijmegen 1946, pp. 124–125.Google Scholar
94 “Alb. Gent.”, pp. 210 vlg.Google Scholar
95 De hire belli I, 3, p. 26Google Scholar; Engelse vert. p. 17Google Scholar: “As a matter of fact, jurists are not restricted to the books of Justinian, any more than physicians are limited to those of Galen, or philosophers to the writings of Aristotle. The same thing is true of all branches of learning, with the exception of the sacred writings, to which the theologians are confined”.
96 “Alb. Gent.”, pp. 210–214.Google Scholar
97 Vijf jaren na “De Nuptiis” verscheen zijn “De libris Iuris Canonici”. Zie “Alb. Gent.”, pp. 216–219.Google Scholar
98 Le Fur, Louis, La théorie du droit naturel depuis le XVIIe siècle et la doctrine moderne, Recueil des Cours de l'Académie de droit international, 1927 III, p. 297.Google Scholar
99 St. Leger, , o.c., p. 9.Google Scholar
100 Vgl. “Alb. Gent.”, pp. 256 vlg.Google Scholar
101 Zie Haentjens, A. H., Hugo de Groot als godsdienstig denker, Amsterdam 1946, vooral pp. 148 vlg.Google Scholar; Schlüter, Joachim, Die Theologie des Hugo Grotius, Göttingen 1919, vooral pp. 106 vlg.Google Scholar; vgl. van contra-remonstrantse zijde de boeiende rede van C. van der Woude, gehouden bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar aan de Theologische Hogeschool te Kampen, getiteld “Hugo Grotius en zijn “Pietas ordinum Hollandiae ac Westfrisiae vindicata”, Kampen 1961, waarin, aldus van der Woude, Grotius openlijk de kant van de Remonstranten koos. Vgl. Voeltzel, R., La methode théologique de Hugo Grotius, Paris, Revue d'Histoire et Philosophie religieuses, 1952 no. 2.Google Scholar
102 Troeltsch, Ernst, Gesammelte Schriften I, Die Soziallehren der christlichen Kirchen und Gruppen, Tübingen 1919, pp. 697–698Google Scholar; Le Fur, , o.c., p. 328.Google Scholar
103 Zie o.a. Le Fur, , o.c., pp. 312, 325, 331Google Scholar. Le Fur begrijpt heel goed, hoe van Vollenhoven ten aanzien van Vattel van verraad kan spreken; Lauterpacht overigens ook!
104 Zie “Alb. Gent.”, pp. 245 vlgGoogle Scholar. Het manuscript bevindt zieh in de Bodleian Library in Oxford onder M.S.S. d'Orville 607.
105 Zie de eerste brief van Johannes, 2: 18–27; zie ook de tweede brief van Johannes.
106 Jacob ter Meulen en Diermanse, P. J. J., Bibliographie des écrits imprimés de Hugo Grotius, La Haye 1950, pp. 551–554.Google Scholar
107 Zie o.a. van Eysinga, W. J. M., Huigh de Groot, Haarlem 1945, pp. 132 vlg.Google Scholar; Zie ook Brandt-Cattenburgh, , Historie van het leven des Heeren Huig de Groot, Dordrecht 1727, deel II, pp. 319 vlg.Google Scholar